Biografie Jochum Bakker


Cultuurhistorici beweren wel dat in de ontwikkeling van de individuele mens de werdegang van de gehele mensheid wordt gepresenteerd. Als dat ook geldt binnen de beeldende kunst, dan zien we in het werk van Jochum Bakker (1948) de ontwikkeling van het Surrealisme naar het Abstract Expressionisme in enkele jaren in beeld gebracht.

Zoals de New York-school vlak na de Tweede Wereldoorlog (Polloc, de Kooning, e.a.) geënt was op het werk van de Surrealisten, zo zien we het huidige, onstuimige werk van Bakker inhaken op zijn vroegere surreële werk. Pratend over zijn werk laat hij een fysieke zinnelijkheid doorklinken, die zichtbaar aanwezig is in zijn schilderijen. De bijna erotische relatie tussen verf, penseel en papier is zijn grote drijfveer. In dat opzicht gaat hij niet gebukt onder de vergelijking met oudere schilders uit de Informele Kunst. Zijn grote passie is het gebaar, de daad.

Het driftmatige van de na-oorlogse Lyrische Abstractie is hem liever dan de sterk literaire opdracht in zijn vroegere Surrealisme, die hem te gesloten was geworden. Was hij aanvankelijk geobsedeerd door het visioen van de hallucinatie, gaandeweg zag hij zijn werk dichtslibben. Het werk was verworden tot het uitvoeren van de ‘plaatjes in zijn kop'. Hij weigert nu schatplichtig te zijn aan een visie die in zijn brein geconcipieerd is. Nu zoekt hij het avontuur van de schilderdaad, zoals we die kennen in de Action-Painting: niet wetend waar het gebeuren aanvangt of eindigt.

Pollock noemde zijn werk ‘zonder begin en zonder einde' en merkte op dat hij "in zijn werk aanwezig behoorde te zijn – was dat het geval dan zou het schilderij goed worden…”. Jochum Bakker toont in zijn schilderijen eenzelfde standpunt, dat overtuigend gestalte krijgt in lijnen, soms in een aanzet, soms trefzeker doorgevoerd als in een rake kalligrafie, en in vlakken, nu eens aarzelend vlekkerig, dan weer gedecideerd en volumineus. De factuur van zijn werk is bijzonder rijk en verraadt een grote liefde voor het schilderen zelf. Toch omarmt hij de wetenschap, dat geen enkel werk echt voltooid is. Het blijft tot stand komen, ook al heeft hij zijn handen er vanaf getrokken. Sterker nog: telkens opnieuw draagt het jonge schilderij de belofte in zich voor wat komen gaat en eerst echt aan zijn bedoelingen zal voldoen. Het is echter een bitterzoete illusie, de heerlijke pijn van de kunstenaar.

Jochum Bakker bezit een grote affiniteit met vrouwen en paarden, thema's die als een rode draad door zijn oeuvre lopen. Toch weigert hij toe te staan dat het thema de leiding neemt: "de draad moet een dunne zijn, want anders wordt het schilderij te bedacht en is het eigenlijk reeds af, voordat ik er aan begonnen ben.” In dat opzicht bezit zijn werk een treffende balans tussen concept en uitvoering, een eenheid van vorm en inhoud: aan de ene kant sensueel en teder, aan de andere kant gewelddadig en beestachtig. Misschien is Jochums werk juist hierdoor zo enerverend: hij toont in zijn schilderijen zichzelf als een wild dier dat zowel verscheuren kan als koesteren. Maar zelden treffen we in de beeldende kunst een dergelijk stabiel huwelijk tussen het stoffelijke en het geestelijk, tussen visie en lijf, tussen gebaar en materiaal. (Ad de Visser)